Aardbevingen
Een aardbeving is een trilling of schokkende beweging van de aardkorst. Aardbevingen vinden plaats als er in de aardkorst plotseling veel energie vrijkomt. De energie plant zich dan in een golfbeweging vanuit het centrum naar de omgeving voort. Het denkbeeldige punt waar de beving ontstaat, het zwaartepunt van de energiedichtheid, heet het hypocentrum. Het punt aan het aardoppervlak daar loodrecht boven wordt het epicentrum genoemd. Een lijn van gelijke bevingintensiteit rond een epicentrum heet een isoseist. Seismologie is de wetenschap van aardbevingen.

De meeste aardbevingen komen voor in de aardkorst tot op een diepte van ongeveer 30
kilometer. Er komen echter ook bevingen voor op dieptes tot ongeveer 700 kilometer. De meeste aardbevingen komen voor rondom de Grote Oceaan, in het Middellandse Zeegebied, in de Himalaya en Indonesië. Ook midden in oceanen komen bevingen voor. Aardbevingen die ontstaan onder de zeespiegel worden, minder correct, ook wel zeebevingen genoemd; een vloedgolf of tsunami kan dan het gevolg zijn.

Oorzaken van aardbevingen

Veel aardbevingen hangen samen met de langzame interne bewegingen van de aardkorst. Op grote schaal kan het de aardschollen betreffen, die langzaam ten opzichte van elkaar bewegen (platentektoniek). Op kleinere schaal vindt er ook binnen de platen deformatie plaats.

Door deze relatieve beweging wordt spanning opgebouwd in de korst. Als de spanning hoog genoeg is kan er een schoksgewijze beweging van het materiaal aan weerszijden van een breuk in de korst optreden: de aardbeving. Hierbij wordt (een deel van) de opgebouwde spanning ontladen. Naschokken zijn kleinere bevingen die binnen enkele uren na de eerste beving voelbaar zijn. Deze zijn vaak het gevolg van spanningsontlading op andere, nabijgelegen delen van dezelfde breuk of op andere nabije breuken.

Aardbevingen op dieptes van enkele honderden kilometers worden vaak toegeschreven aan andere mechanismen. Ten eerste kunnen deze worden veroorzaakt in een subducerende plaat door de overgang van mineralen van een fase naar de andere (zie convectie in de aarde). Wanneer de oude fase metastabiel was, kan de overgang naar de nieuwe fase zeer plotseling zijn. Op een vergelijkbare wijze kan het plotseling loslaten van water uit waterhoudende mineralen in de subducerende plaat een aardbeving veroorzaken.

Kleine aardbevingen zijn het gevolg van vulkanische activiteit (vulkanische aardbevingen) of ontstaan door instorting van holtes in kalksteenformaties of mijnen (instortingsbevingen). Mogelijke andere oorzaken zijn ondergrondse kernproeven en meteorietinslagen.

Menselijk ingrijpen kan bevingen veroorzaken. De bodemdaling door de winning van aardgas brengt aardschokken teweeg. Dit fenomeen doet zich onder meer voor in de provincie Groningen bij het dorp Loppersum.



Bron; The Incorporated Research Institutions for Seismology